vertaling Elias

Eerste deel

Inleiding

Elia: Zowaar als de Heer, de God van Israël, voor Wie ik sta, leeft: Er zal deze jaren regen noch dauw komen, tenzij ik het zeg!

Ouverture

1 Koor

Het volk: Help, Heer! Zult gij ons dan totaal verdelgen? De oogsttijd is verstreken, de zomer is voorbij en er is voor ons geen hulp gekomen! Wil de Heer dan geen God meer zijn in Zion?

De dalen werden droog en de stromen hielden op te vloeien. De tong kleeft de zuigeling aan het gehemelte van dorst. De kinderen roepen om brood en niemand die het hun geeft!

2 Duet met koor

Het volk: Heer, verhoor ons gebed!

Twee sopranen: Zion strekt haar handen uit en er is niemand die haar troost.

3 Recitatief

Obadja: Verscheur uw harten en niet uw klederen! Om onze zonden heeft Elia de hemel gesloten door het Woord van de Heer.

Bekeert u daarom tot de Heer uw God, want hij is genadig, barmhartig, lankmoedig en goedertieren; en spoedig betreurt hij de straf.

4 Aria

Obadja: ‘Indien u Mij van ganser harte zoekt, dan zal Ik Mij laten vinden,’ zo spreekt onze God. Ach wist ik maar, hoe ik Hem vinden en tot Zijn troon naderen mocht!

5 Koor

Het volk: Maar de Heer ziet het niet. Hij spot met ons. De vloek is over ons gekomen. Hij zal ons vervolgen, tot Hij ons doodt.

‘Want Ik, de Heer uw God, ben een jaloerse God, die de misdaden der vaderen vergeldt aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht van hen, die Mij haten. En ik bewijs barmhartigheid aan vele duizenden, die mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden.’

6 Recitatief

Een engel: Elia, ga weg van hier, begeef u naar het oosten en verberg u bij de beek Krith. Ge zult uit de beek drinken en de raven zullen u ‘s morgens en ‘s avonds brood brengen, op bevel van uw God.

7 Dubbelkwartet en recitatief

De engelen: Want hij heeft zijn engelen bevolen, dat zij u beschermen op al uw wegen; dat zij u op handen dragen en gij uw voet niet zult stoten aan een steen.

Een engel: Omdat de beek nu ook is uitgedroogd, Elia, maak u gereed, ga naar Zarfath en blijf daar. Want de Heer heeft een weduwe daar bevolen u te verzorgen. Het meel in de kruik zal niet bederven en de olie zal in de fles niet ontbreken tot op de dag dat, dat de Heer het zal laten regenen op aarde.

8 Recitatief, aria en duet.

De weduwe: Wat hebt u aan mij gedaan, man Gods? U bent naar mij gekomen, opdat mijn schuld in gedachtenis gebracht en mijn zoon gedood zou worden! Help mij, Man Gods! Mijn zoon is ziek en zijn ziekte is zo hevig, dat geen adem meer in hem over bleef. Mijn bed is nat van tranen, die ik schrei des nachts. U ziet mijn ellende: wees de helper van de armen! Help mijn zoon. Er is geen adem meer in hem!

Elia: Geef mij uw zoon! Heer, mijn God, luister naar mijn gebed. Keer u om, Heer, wees haar genadig en help de zoon van uw dienstmaagd. Want Gij zijt genadig, barmhartig, lankmoedig, goedertieren en getrouw. Heer, mijn God, laat toch de ziel van dit kind weer in hem komen!

De weduwe: Zult u dan wonderen doen met de doen? Er is geen adem meer in hem!

Elia: Heer, mijn God, laat toch de ziel van dit kind weer in hem komen!

De weduwe: Zullen de gestorvenen opstaan en u danken? 

Elia: Heer, mijn God, laat toch de ziel van dit kind weer in hem komen!

De weduwe: de Heer verhoort uw gebed: de ziel van het kind komt terug. Het leeft!

Elia: Zie, uw zoon leeft!

De weduwe: Nu erken ik dat u een Man Gods zijt; het woord van de Heer in uw mond is waarheid. Hoe kan ik de Heer al Zijn weldaden die Hij mij schenkt vergelden?

Elia: U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart.

Elia en de weduwe: Met heel uw ziel en met al uw krachten. Zalig hij, die God vreest!

9 Koor

Zalig hij die de Heer vreest en op Zijn wegen wandelt. Voor de vromen gaat het licht op in de duisternis. Voor de vromen gaat het licht op van Hem die genadig, barmhartig en rechtvaardig is.

10 Recitatief met koor

Elia: Zowaar als de Heer der heerscharen leeft, voor Wie ik sta: na drie jaar vanaf nu zal ik voor de koning verschijnen en de Heer zal het weer laten regenen op aarde.

Koning Achab: Bent u het, Elia, die Israël in verwarring brengt?

Het volk: U bent het, Elia, die Israel in verwarring brengt!

Elia: Niet ik breng Israel in verwarring, maar u, koning, en uw huis, omdat u allen de geboden van de Heer niet gehoorzaamt en Baäl navolgt! Nu dan, zendt boden uit en verzamelt heel Israël op de berg Karmel, alle profeten van Baäl en alle profeten van het bos, die van de tafel van de koningin eten: dan zullen we zien of God de Heer is!

Het volk: Dan zullen we zien of God de Heer is.

Elia: Kom op dan, profeten van Baäl, kiest een stierkalf uit, legt er geen vuur op aan, maar roep de naam van uw god aan; en ik zal de naam des Heren aanroepen. De God doe door vuur antwoorden zal, die zal God zijn.

Het volk: Ja, de God die met vuur antwoorden zal, die zal God zijn.

Elia: Roep uw god eerst aan, want gij zijt met velen. Ik ben alleen overgebleven, een profeet des Heren. Roept uw veldgoden en uw berggoden aan!

11 Koor

Profeten van Baäl: Baäl, verhoor ons! Wend u tot ons offer. Verhoor ons, machtige god! Zend ons uw vuur en verdelg de vijand!

12 Recitatief en koor

Elia: Roept luider! Want hij is immers God; hij peinst of hij heeft iets te doen, of is op reis, of hij slaapt misschien; wellicht wordt hij wakker! Roept luider!

Profeten van Baäl: Baäl, verhoor ons, ontwaak! Waarom slaapt gij?

13 Recitatief en koor

Elia: Roept luider! Hij hoort u niet! Verwondt u met messen en priemen, zoals uw gewoonte is! Springt om het altaar dat gij gemaakt hebt. Roept en profeteert! Er zal geen stem zijn, geen antwoord, geen opmerken.

Profeten van Baäl: Baäl, geef ons antwoord! Zie, de vijanden bespotten ons.

Elia: Komt hier, heel het volk, kom naar mij toe!

14 Aria

Elia: Heer, God van Abraham, Izaäk en Israël, laat nu bekend worden dat Gij God zijt en ik Uw knecht ben; en dat ik dit alles volgens Uw woord heb gedaan. Verhoor mij, Heer, opdat dit volk zal weten dat U God, de Heer zijt, zodat U hun harten bekeert!

15 Kwartet

Werp uw zorgen op de Heer; hij zal u beschermen en de rechtvaardige niet eeuwig in onrust laten. Want zijn genade reikt tot in de hemel en die Hem verwachten, worden niet beschaamd.

16 Recitatief met koor

Elia: U, die dienaren maakt tot geesten en Uw engelen tot vlammen – zend ze naar beneden!

Het volk: Het vuur viel uit de hemel! De vlam verteerde het offer! Werpt u op uw aangezicht ter aarde! De Heer is God. De Heer, onze God, is de enige Heer en er zijn geen andere goden naast hem.

Elia: Grijpt de profeten van Baäl, laat geen van hen ontkomen. Voert ze naar beneden bij de beek en slacht ze daar!

Het volk: Grijp de profeten van Baäl, laat geen van hen ontkomen!

17 Aria

Elia: Is het woord des Heren niet als een vuur en als een hamer, die rotsen verbrijzelt? Zijn woord is als een vuur en als een hamer die rotsen verbrijzelt. God is een rechtvaardige Rechter en een God die dagelijks dreigt: zo men zich niet bekeert, heeft Hij Zijn zwaard gewet en Zijn boog gespannen en legt aan!

18 Arioso

Alt: Wee hen, dat zij van Mij weggaan! Zij moeten verdelgd worden, want zij zijn afvallig van Mij geworden. Ik zou ze wel willen verlossen, indien zij geen leugens tegen Mij spraken. Ik zou ze wel willen verlossen, maar ze horen het niet. Wee hen!

19 Recitatief met koor

Obadja: Help uw volk, o man Gods! Er is immers onder de afgoden van de heidenen niemand die regen zou kunnen geven; zo kan de hemel ook geen regen geven; want God alleen kan dat doen.

Elia: O, Heer, Gij hebt nu Uw vijanden verworpen en verslagen! Zie nu vanuit de hemel op ons neer en lenig de nood van Uw volk. Open de hemel en daal neder. Help Uw knecht, o mijn God!

Het volk: Open de hemel en daal neder. Help Uw knecht, o mijn God!

Elia: Ga naar boven, jongen en zie uit naar de zee, of de Heer mijn gebed verhoort.

De jongen: Ik zie niets; de hemel is staalblauw boven mijn hoofd.

Elia: Als de hemel gesloten wordt, omdat zij tegen u gezondigd hebben en zij zullen bidden en Uw naam erkennen en zich van hun zonden bekeren: wil hen dan genadig zijn. Help Uw knecht, o mijn God!

Het volk: Wil ons dan genadig zijn. Help Uw knecht, o mijn God!

Elia: Ga weer heen en kijk naar de zee.

De jongen: Ik zie niets; de aarde is hard als ijzer onder mij.

Elia: Ruist het niet, alsof het zou gaan regenen? Zie je nog niets van de zeekant?

De jongen: Ik zie niets!

Elia: Wend U tot het gebed van Uw knecht, tot zijn smeken, o Heer, mijn God! Als ik U aanroep, Heer, mijn Toeverlaat, zwijg dan niet. Gedenk, Heer, Uw barmhartigheid!

De jongen: Er komt en wolkje uit de zee op, zo groot als de hand van een man; de hemel wordt zwart van wolken en wind; het ruist al sterker en sterker!

Het volk: Dank de Heer, want Hij is goed!

Elia: Dankt de Heer, want Hij is goed, en Zijn goedheid duurt tot in eeuwigheid.

20 Koor

Het volk: Dank U, o God Die het dorstige land te drinken geeft! De stromen rijzen, zij beginnen te bruisen, de golven zijn groot en razen geweldig. Maar groter nog is de Heer in de hemel.

Tweede deel

21 Aria

Sopraan: Luister, Israël, naar het woord van de Heer! Ach, onderhield u Zijn geboden maar! Wie echter gelooft onze prediking en aan wie wordt de kracht van de Heer geopenbaard? Zo spreekt de Heer, de Verlosser van Israël, zijn Heilige, tot de knecht, die onderdanig is aan de tiran: Ik ben uw Trooster! Vlucht niet, want Ik ben Uw God! Ik sterk u. Wie bent u toch, dat u angst voor mensen hebt, die immers sterfelijk zijn – en de Heer vergeet, die u geschapen heeft, die de hemel uitspant en de aarde grondvest? Wie bent u toch?

22 Koor

Vreest niet, spreekt onze God; Ik ben met u. Ik help u; want Ik ben de Heer uw God, die tot u spreekt: Vreest niet! Of duizenden aan uw linkerzijde en tienduizenden aan uw rechterzijde vallen, het zal u niet treffen.

23 Recitatief met koor

Elia: De Heer heeft u uit het volk verkoren en u tot Koning over Israël gesteld. Maar Gij, Achab, hebt onrecht gedaan, meer dan allen die vóór u geweest zijn. Het was u niet genoeg in de zonde van Jerobeam te leven en een bos aan Baäl te wijden, om de Heer, de God van Israël, te vertoornen. Gij hebt u schuldig gemaakt aan doodslag en genomen wat aan uw naaste toebehoorde. En de Heer zal Israël slaan, zoals een riet in het water heen en weer bewogen wordt en zal Israël aan zijn lot overlaten vanwege uw zonden.

De koningin: Hebt u gehoord, hoe hij tegen het volk geprofeteerd heeft?

Het volk: Wij hebben het gehoord!

De koningin: Hoe hij tegen de koning van Israël geprofeteerd heeft?

Het volk: Wij hebben het gehoord!

De koningin: Waarom mag hij profeteren in de Naam des Heren? Wat zou Israël voor een koninkrijk zijn, als Elia meer macht dan de koning had? De goden mogen mij doen wat ze willen, als ik niet morgen tegen deze tijd zijn ziel aandoe, als hij aandeed aan de ziel van één van hen die hij aan de beek Kison geofferd heeft. Hij heeft de profeten van Baäl gedood. Hij heeft ze met het zwaard omgebracht. Hij heeft de hemel gesloten. Hij heeft de hongersnood over ons gebracht. Gaat dus heen en grijpt Elia; hij is des doods schuldig! Doodt hem. Laten we hem vergelden wat hij gedaan heeft.

Het volk: Hij moet sterven. Hij heeft ze omgebracht. Hij heeft de hemel gesloten. Hij heeft de hongersnood over ons gebracht.

24 Koor

Het volk: Wee hem, hij moet sterven! Waarom mag hij de hemel sluiten? Waarom mag hij profeteren in de Naam des Heren? Deze is des doods schuldig! Want hij heeft geprofeteerd tegen deze stad zoals we met eigen oren hebben gehoord. Gaat dus heen, grijpt hem, doodt hem!

25 Recitatief

Obadja: Gij man Gods, luister naar mijn woord. De koningin spreekt als volgt: Elia is des doods schuldig. En zij verenigen zich tegen u, zij spannen netten op uw weg en zij trekken erop uit om u te vangen en te doden. Maak u dus gereed en ga weg, bij hen vandaan. Ga naar de woestijn. De Heer, uw God, zal met u gaan. Zijn hand zal op u rusten en Hij zal u niet verlaten. Ga en zegen ons ook.

Elia: Zij willen zich niet bekeren! Blijf hier, jongen; God zal met je zijn! Ik ga weg naar de woestijn.

26 Aria

Elia: Het is genoeg! Neem nu mijn ziel tot U, Heer. Ik ben niet beter dan mijn vaderen. Ik wil niet langer leven, want mijn leven is tevergeefs geweest. Ik heb gezwoegd voor de Heer, de God der heerscharen, want de kinderen van Israël hebben Uw verbond verlaten, uw altaren hebben zij verwoest en Uw profeten met het zwaard gedood. En ik alleen ben overgebleven en zij zijn van plan mij van het leven te beroven! Het is genoeg! Neem nu mijn ziel tot U, Heer. Ik ben niet beter dan mijn vaderen. Heer, neem nu mijn ziel tot U!

27 Recitatief

Tenor: Kijk, hij slaapt onder de jeneverboom in de woestijn, maar de engelen van de Heer verzamelen zich om hen die Hem vrezen.

28 Trio

Drie engelen: Hef uw ogen op naar de bergen, vanwaar hulp tot u komt. Uw hulp komt van de Heer, die hemel en aarde geschapen heeft. Hij zal uw voet niet laten wankelen en Hij die u beschermt slaapt niet.

29 Koor

Zie, de beschermer van Israël, slaapt of sluimert niet. Als gij in angst leeft, dan sterkt Hij u.

30 Recitatief

Een engel: Sta op, Elia, want u hebt een lange weg voor u. Veertig dagen en veertig nachten moet gij gaan tot aan de berg Gods, Horeb.

Elia: O Heer, ik werk tevergeefs en verspil mijn kracht zonder resultaat. O, ik wilde dat U de hemel opende en neerdaalde. Dat de bergen voor U zouden ineenstortten, dat Uw vijanden voor U zouden beven door de wonderen die u doet! Waarom laat U hen van Uw wegen afdwalen en hun hart verharden, zodat zij u niet vrezen? Ach, laat mijn ziel sterven!

31 Aria

Een engel: Zeg niets tegen de Heer en wacht op Hem. Hij zal u geven wat uw hart wil. Beveel uw wegen bij Hem aan en vertrouw op Hem. Laat uw woede bekoelen en zie af van uw toorn.

32 Koor

Wie tot het einde volhardt, zal zalig worden.

33 Recitatief

Elia: Heer, het wordt nacht om mij heen; wees Gij niet ver van mij! Verberg Uw gezicht niet voor mij. Mijn ziel dorst naar U, als een dor land.

De engel: Wel dan, ga heen en treed op de berg voor het gezicht des Heren, want Zijn heerlijkheid zal u overstralen. Verberg uw gezicht, want de Here nadert.

34 Koor

De Heer ging voorbij, en een sterke wind, die de bergen in stukken scheurde en de rotsen verbrijzelde, ging voor de Heer uit, maar de Heer was niet in de stormwind. De Heer ging voorbij en de aarde begon te sidderen en de zee te bruisen, maar de Heer was niet in de aardbeving. En na de aardbeving kwam er een vuur, maar de Heer was niet in het vuur. En na het vuur kwam er een stil, zacht suizen. En in het gesuizel naderde de Heer.

35 Recitatief en koor

Alt: Serafijnen omringden Hem en de één riep tot de ander:

Kwartet met koor: Heilig, heilig, heilig is God de Heer, de Heer der heerscharen. Alle landen zijn van zijn glorie vervuld.

36 Koor en recitatief

Ga weer naar beneden! Er zijn er nog zevenduizend overgebleven in Israël, die zich niet voor Baäl gebogen hebben. Handel naar Gods Woord.

Elia: Ik ga naar beneden in de kracht  van de Heer. Gij zijt waarlijk God! Ik moet om uwentwil lijden; daarom verheugt zich mijn hart en ik ben vrolijk; ook mijn lichaam zal verzekerd zijn.

37 Arioso

Elia: Ja, bergen mogen van plaats veranderen en heuvels ineenvallen, maar Uw genade zal mij niet verlaten en het verbond van Uw vrede zal niet verbroken worden.

38 Koor

En de profeet Elia kwam aan als een  vuur en zijn woord brandde als een fakkel. Hij heeft trotse koningen ten val gebracht. Hij heeft op de berg Sinaï de toekomstige straf gehoord en op Horeb de wraak. En toen de Heer hem naar de hemel wilde brengen, zie, toen kwam een vurige wagen met vurige paarden en hij reed tijdens een onweer naar de hemel.

39 Aria

Tenor: Dan zullen de rechtvaardigen schitteren als de zon in het rijk van hun Vader. Innige blijdschap en vreugde zal hun deel worden en droefheid en smart zullen van hen weg vluchten.

40 Recitatief

Sopraan: Daarom werd de profeet Elia gezonden voordat de grote en verschrikkelijke dag des Heren aanbreekt: hij zal het hart van de vaders bekeren tot de kinderen en het hart van de kinderen tot hun vaders; opdat de Heer niet komt en het aardrijk met de ban slaat.

41 Koor

Maar Eén ontwaakt er te middernacht en Hij komt van de opgang der zon. Hij zal de Naam van de Heer verkondigen en boven de aanzienlijken staan; het is Zijn knecht, Zijn uitverkorene, waarin Zijn ziel welbehagen schept. Op Hem zal de geest des Heren rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en kracht, de geest van erkenning en vreze des Heren. Maar Eén ontwaakt er te middernacht en Hij komt van de opgang der zon.

Kwartet: Wel, gij allen, die dorstig zijt, komt tot het water, komt tot Hem! Wel, gij allen, die dorstig zijt, komt tot Hem en luistert, komt tot Hem, opdat uw ziel zal leven.

42 Slotkoor

Dan zal uw licht aanbreken als het morgenrood en uw genezing zal snel toenemen en God zal u opnemen in Zijn heerlijkheid.

Heer onze Heerser, hoe heerlijk is Uw Naam in alle landen, waar men U in de hemel dankt! Amen!